en

en
en1 [ã]
〈persoonlijk voornaamwoord〉
1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉ervandaarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉
2 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉er(van)
3 〈vervangt de genitivus possessivus van een zaaknaam〉ervanzijn, haar
4 〈in nadruksconstructies als herhaling van een zaaknaam〉
voorbeelden:
1    j'en ai assez ik heb er genoeg van
      il prit un bâton et l'en frappa hij pakte een stok en sloeg hem ermee
      je lui en parlerai ik zal er met hem over praten
      je suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots op
      il en tirera un joli bénéfice hij zal daar een aardig slaatje uit slaan
2    combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheidene
      avez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meer
      j'en ai ik heb er wat
      je n'en ai pas ik heb er geen
      voilà des fruits, prenez-en quelques-uns hier is fruit, neem er wat van
3    j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren
4    on s'en souviendra, de cet événement deze gebeurtenis zal ons nog lang heugen
————————
en2 [ã]
〈bijwoord〉
1 〈herkomst〉ervandaan, -weg)eruit
2 〈reden of oorzaak〉daaromdaardoor, erom, erdoor
3 〈met de wederkerende vorm van sommige werkwoorden: een vertrekpunt〉weg-op weg
4 〈wordt niet vertaald〉
voorbeelden:
1    elle en sort zij komt eruit, zij komt er vandaan
2    elle n'en est pas plus heureuse zij is daarom niet gelukkiger
3    s'en aller weggaan
      s'en retourner rechtsomkeert maken, teruggaan
4    il en est quitte pour la peur hij is er met de schrik vanaf gekomen
      ils en sont venus aux mains ze zijn slaags geraakt
————————
en3 [ã]
〈voorzetsel〉
1 〈voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉inte, tijdens, per, bij 〈blijft soms ook onvertaald〉
2 〈eigenschap〉als-vormig
3 〈plaats, tijd〉op
4 〈voor namen van landen, landstreken〉naar
5 〈voor tegenwoordig deelwoord〉albij het
6 〈in uitdrukkingen die een begin- en eindpunt aangeven in tijd of ruimte〉tot
7 aan
8 〈materiaal〉van
9 〈aanduiding van eindpunt in de tijd〉over
voorbeelden:
1    en 1981 in 1981
      en mon absence in, tijdens mijn afwezigheid
      teneur en alcool alcoholgehalte
      en automne in de herfst
      compte en banque bankrekening
      en classe in de klas, op school
      télévision en couleur kleurentelevisie
      en croix gekruist
      docteur en droit meester in de rechten
      arbres en fleurs bomen in bloei
      en France in Frankrijk
      en dix minutes in tien minuten
      promenade en vélo fietstochtje, een eindje om per fiets
      en général in het algemeen
      aller en ville de stad ingaan, naar de stad gaan
      aller en voiture per auto gaan
      être fort en mathématiques goed in wiskunde zijn
      peindre qc. en bleu iets blauw verven
      traduire un texte en allemand een tekst in het Duits vertalen
      il y a en lui qc. de mystérieux hij heeft iets geheimzinnigs
      en moi-même, je pensais … ik dacht bij mezelf …
      cela ne me concerne en rien dat gaat mij niets aan
      cela fait en tout deux cents francs dat is dan in het totaal tweehonderd frank
      faire les choses en grand de zaken groots aanpakken
2    en ami als vriend
      se déguiser en arlequin zich als clown vermommen
      en cercle cirkelvormig
      parler en connaisseur als een kenner praten
3    en plein jour op klaarlichte dag
      en ce moment op dit ogenblik
      en ce monde op deze wereld
      en sabots op klompen
      en Sicile op Sicilië
      être en voyage op reis zijn
4    en France naar Frankrijk
      en arrière naar achteren
      en avant naar voren
5    en attendant ondertussen
      en entrant il dit bonjour bij het binnenkomen groette hij
6    de bas en haut van hoog tot laag
7    besoins en énergie behoefte aan energie
      pauvre en matières premières arm aan grondstoffen
8    poutre en fer ijzeren balk
9    aujourd'hui en huit vandaag over een week
1. pron
er(van), erover, erop, etc.
2. adv
1) ervandaan, eruit
2) daarom, erom, erdoor
3) op weg
3. prép
1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]
2) als, -vormig [eigenschap]
3) op [plaats, tijd]
4) bij het
5) tot [begin-, eindpunt]
6) aan
7) van [materiaal]
8) over [tijd]

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.

Игры ⚽ Поможем решить контрольную работу

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”